Over het slaan van een modderfiguur.

Over het slaan van een modderfiguur. (Edit: om een of andere mysterieuze interwebzreden krijgt deze post geen titel. Bad interwebz.)

De wereldbeker veldrijden telt acht wedstrijden: drie in België, twee in Tsjechië, en eentje in Frankrijk, Italië en Nederland. Ziedaar het gros van de deelnemende landen. Donderdagavond vloog het hele circus van Ardooie, W-VL  naar Tabor, CZE. Uitslag in de wedstrijd voor de elite donderdag in Ardooie: acht Belgen in de top tien, vijf in de top zes. Uitslag in de wedstrijd voor de elite zondag in Tabor: zes Belgen in de top tien, vijf in de top zes.

De sport is al jarenlang in hetzelfde bedje ziek. Ze heeft in al die jaren een handvol Franse, Zwitserse en Italiaanse kampioenen voortgebracht, recent aangevuld door anderhalve Tsjech. Verder is het altijd een Belgisch-Nederlandse aangelegenheid geweest, en het aantal Nederlandse elitecrossers dat tot de zomer zijn brood heeft verdiend met wat ze van oktober tot februari bijeen hebben gefietst, zal ook niet in de tientallen lopen. Enkel de Belg Vlaming vindt iedere drie dagen zijn weg naar het dichtstbijzijnde vergeten akkerveld om zich te goed te doen aan doorweekte hotdogs en lauw bier. Een dieet zo herkenbaar dat we misschien ook de intrinsieke charmes van de Belgische voetbalstadions en festivals in twijfel moeten trekken.

Ook enkel de Vlaamse renners zijn over het algemeen perfectly satisfied met een volledige carrière in het veld ploeteren. Albert, Pauwels, Wellens, Nys, Vervecken, De Clerq, Herygers, De Bie, Liboton, … Alle kampioenen die na Erik De Vlaeminck kwamen, zijn het veldrijden, op een avontuurlijke uitstap naar het mountainbiken na, trouw gebleven. Als we dan kijken naar de buitenlanders, dan zien we dat waardevolle wegwielrenners zoals Malacarne, Sagan en Kreuziger allemaal podiumplaatsen hebben behaald in wereldkampioenschappen voor junioren in het veld.

Nog pijnlijker zijn natuurlijk de verhalen van de mannen die het veldrijden de voorbije jaren gekleurd hebben: Lars Boom en Zdenek Stybar. Elke winter opnieuw – zelfs een uur lijkt er voor onze gezegende wielercommentatoren één te veel – komt het gebrek aan internationale uitstraling van de sport uitgebreid aan bod. Maar echt op lange termijn wordt er amper gedacht, en al zeker niet door de UCI, getuige daarvan de vlucht van eerst Boom (Rabobank/?) en daarna Stybar (Omega Pharma – Quick Step) naar de weg na met sprekend gemak wereldkampioen te zijn geworden.

Ook opvallend was dat zij het lastiger hadden met de Belgen, die op die momenten de tweede tot en met zevende beste crossers ter wereld hadden, in de regelmatigheidsklassementen. Dit is enkel en alleen omdat het in ons land een regelmatige sport is. Verrassingen zijn er amper, variatie in parcoursen evenmin, en de spektakelwaarde is grotendeels afhankelijk van het weer (niet te goed, niet te slecht) en hoeveel renners bier naar het hoofd geslingerd gekregen hebben. De discussie van vorige week over hoe na één manche de nummer twee van die wedstrijd een klassement kan aanvoeren, bevordert de geloofwaardigheid van de sport ook niet.

Het kamerplantje onder de wintersporten lijkt aan de overkant van de Atlantische Oceaan te zoeken naar water. In Amerika is cyclocross al sinds de jaren ’70 populair. De richesse en de merde van het land is natuurlijk haar drang naar onderscheiding. Iedereen is naar goede Amerikaanse gewoonte in iets de beste, en als je dat niet bent, vind je er gewoon een nieuwe categorie of discipline voor uit. De Amerikanen die de oversteek maken naar Europa voor de wereldbeker blijken toch niet de toppers die ze zelf misschien denken te zijn.

Dit seizoen krijgen we voor het eerst een strijd om de wereldtitel veldrijden in Amerika. Sven Nys besliste na zijn deceptie op het WK vorig seizoen (zevende Belg op een zevende plaats) om er toch maar bij zijn op de historische editie van 2013. Stybar en Boom laten hun deelname afhangen van hun voorbereidingen op het wegseizoen, en Nederland en Frankrijk zullen ongetwijfeld opnieuw de jeugdcategorieën domineren. Helaas is er het jaar daarna alweer een Olympische Spelen. En twee jaar dáárna nog een. Want wie zal het zeggen op welke Spelen de discipline thuishoort…? “Toch maar beginnen focussen op mijn mountainbike, piste-, tijdrit-, wegfiets of BMX godbetert,” zie je de jongelingen al denken terwijl de Zolderse, Hoogleedse of Koksijdse huisfanfare hun volkslied nog aan het spelen is. Want in Sotsji, Rio en Pyeongchang zie ik ze de komende jaren nog niet vallen voor de Vlaamse friet, het co-commentaar van Paul Herygers of de uitstraling van Kevin Pauwels. Een Baal-bid voor 2020, en dan kunnen we beginnen klappen.

This entry was posted in Uncategorized and tagged , , , . Bookmark the permalink.

Leave a comment